Aan de soevereine lezer: Leafdedea

Door toedoen van weinig flatteuze en insinuerende opmerkingen op blogs en in de pers lijkt iedereen het zicht kwijt op de aard van de verschillende edities en vertalingen van Leafdedea van Homme Eernstma (pseudoniem van F.S. Sixma van Heemstra 1916-1999). Het lijkt me goed enige helderheid te scheppen en de tekst weer aan zichzelf en de lezer terug te geven. Het mag toch niet zo zijn dat dit unieke Friese topstuk de aandacht van de mooiste Spaanse en Duitse uitgevers trekt, terwijl er in Friesland alleen nog maar in de ellendigste bewoordingen over wordt geschreven. Om teleurstellingen te voorkomen: wat volgt is dus geen smeuïge polemiek maar droge feiten zodat iedereen weer zelf kan gaan denken en lezen.

Van de Friese tekst bestaan drie edities:

(1) 1963 quatrebras – een uitgave met alleen de tekst, zonder inleiding of nawoord. – quatrebras (met een kleine letter!) was het tijdschrift van de Friese literaire avantgarde van de jaren zestig. Het kleine boekje – met op het omslag de destijds volstrekt onbekende naam Homme Eernstma – werd als een extra uitgave van het tijdschrift bij de abonnees bezorgd. Verder heeft het slechts een beperkte verspreiding gehad. In de kritiek overheerste een gevoel van ‘ûntheistering’ en verwarring vanwege de ongebruikelijke stijl en erotische scènes in Leafdedea.

Pas na verloop van tijd werd duidelijk wie zich ophield achter de schuilnaam Homme Eernstma. Dat bleek F.S. Sixma van Heemstra, lid van een oude adelijke familie. Hij was in culturele en intellectuele zin gevormd door Griekse en Latijnse klassieke auteurs, maar ook de oude Friese geschiedschrijving, door zijn studie in de filosofie en de kunstgeschiedenis en door zijn familiegeschiedenis, door zijn ervaringen in de hoogste kringen en in de financiële wereld, en door de experimentele (voornamelijke Franse) literatuur en voor wat betreft de Nederlandse literatuur vooral het werk van Louis Couperus. Geen volslagen onbekende in de Friese literaire wereld, maar wel een buitenbeentje.

(2) 1994 Koperative Utjowerij – een uitgave met dezelfde tekst in moderne spelling, en een nawoord van Josse de Haan. In het nawoord gaat Josse Haan in op de ongemakkelijke receptie van de uitgave in 1963 en verklaart dat vanuit de heersende (christelijk-)burgerlijke moraal en het realisme dat in de Friese literatuur overheerste. Hij wijst onder andere op het aandeel surrealisme in het boek.

(3) 2011 TDE – een uitgave met dezelfde tekst in moderne spelling, een nawoord van Agnès Caers, en een bijlage met daarin het alternatieve slot dat de auteur koos voor zijn Nederlandse bewerking, voor de Friese lezer in het Fries vertaald. In het nawoord legt Agnès Caers, die jarenlang met de auteur over Leafdedea heeft gecorrespondeerd, uit dat de auteur in de jaren tachtig aan een Franse en Nederlandse vertaling werkte en besloot het vijfde hoofdstuk weg te laten. Ze haalt brieven aan van de auteur waarin hij schrijft dat hij het slot van hoofdstuk vier eigenlijk wel een mooi einde vond.

Leafdedea01-640x426

Alle edities van de Friese tekst bevatten dus dezelfde kerntekst. De laatste biedt daarnaast in een aparte bijlage de tekst waarmee Sixma van Heemstra zijn Franse en Nederlandse vertaling wilde eindigen. Die extra tekst verandert niets aan de Friese kerntekst waar Sixma van Heemstra zelf ook nooit wijzigingen in heeft willen aanbrengen.

Naast de Friese teksten zijn er een Franse vertaling van de hand van Agnès Caers en een Nederlandse bewerking van de hand van de auteur zelf.

(a) 1997 Amouramort Actes Sud – een Franse vertaling waarin de vertaalster, op verzoek van de auteur, de indeling in vier hoofdstukken aanhield. Zij volgde de Friese tekst vrij nauwgezet, steeds in overleg met de auteur, die uitstekend Frans beheerste maar wiens eigen Franse vertaling door de uitgever werd afgewezen. De tekst is alleen in die zin geen getrouwe vertaling van de Friese waar het om het slot gaat. De auteur had zelf zijn voorkeur voor dat nieuwe slot uitgesproken.

Agnès Caers liet de uitgave vergezeld gaan van een voorwoord. Daarin presenteert ze de kleine Friese roman van Homme Eernstma/F.S. Sixma van Heemstra binnen het kader van de mythische geschiedschrijving waarvoor Sixma van Heemstra belangstelling had, en verwijst daarbij zowel naar de Ilias als naar het Oera Linda Bôk. Ze legt ook de nadruk op de betekenis van de handel in aandelen in de roman, en noemt het een kritiek op het kapitalisme. Ze verwijst daarbij naar de titel die Sixma van Heemstra in een eerdere instantie had bedacht voor de Franse vertaling, Histoire de Vertumnus et de Pomona au pays des Phynances. Haar voorwoord is overigens nadrukkelijk een introductie van een onbekende literaire tekst uit een onbekend taalgebied van een onbekende schrijver voor een totaal nieuw publiek, de Franse lezer.

(b) 2013 Liefdedood DBNL – een Nederlandse bewerking ‘vertalend uit het Fries’, waar de auteur koos voor een structuur van vier hoofdstukken die hij hier en daar met nieuwe zinnen of zelfs kleine alinea’s uitbreidde. De tekst was al jaren in het bezit van Agnès Caers, die de nalatenschap voor Leafdedea beheert. Samen met Jan Mysjkin maakte zij hem persklaar. Ze schreef bovendien een nawoord en voegde drie bijlagen toe: één met haar nawoord bij de publicatie van een aantal fragmenten van haar Franse vertaling in een Frans literair tijdschrift (1995), één met het voorwoord bij haar vertaling (1997), en één met de Nederlandse vertaling van hoofdstuk V om zo ook de Nederlandse lezer inzage te geven in de verschillende verschijningsvormen van de tekst. In de verschillende voor- en nawoorden komt tot uitdrukking dat Agnès Caers een voorkeur heeft voor de indeling in vier hoofdstukken. Sixma van Heemstra koos voor de Franse en Nederlandse tekst nadrukkelijk voor die opzet, maar heeft nooit opdracht gegeven in een nieuwe uitgave van de Friese tekst dat vijfde hoofdstuk weg te laten. Agnès Caers heeft dat ook nooit gedaan. Ze heeft met de uitgave van Leafdedea (2011) en Liefdedood (2013) de lezers wel inzicht willen geven in de verschillende verschijningvormen van de tekst. Ik verzorgde voor haar de vertaling van het alternatieve einde van hoofdstuk vier in het Fries bij de editie van Leafdedea (2011) en de vertaling van hoofdstuk vijf in het Nederlands bij de editie van Liefdedood (2013).

Er kan in dit verband met geen mogelijkheid van een ‘corrupte’ of ‘verkrachte’ tekst worden gesproken, omdat de auteur zelf met die verschillende verschijningsvormen heeft ingestemd. Voor hem waren ze allemaal valide en waarschijnlijk ook niet wezenlijk verschillend. De tekst staat los van de interpretaties van de verschillende betrokkenen in de voor- en nawoorden. En van een lezer mag hetzelfde worden verwacht. Een soevereine lezer leest na de tekst misschien het voor- of nawoord en denkt er het zijne of hare van. Maar die soevereiniteit lijkt zoek, nu zelfs respectabele mensen geen onderscheid meer maken tussen de tekst van de auteur en de interpretatie van de bezorger. In navolging van Josse de Haan wordt nu van een gecorrumpeerde tekst gesproken als het om een andere editie gaat dan die van 1994 met in het nawoord zijn interpretatie.

Dat een (literaire) tekst verschillende interpretaties uitlokt is over het algemeen een volkomen geaccepteerd en gewaardeerd fenomeen. Alleen als het om de bijbel gaat ligt dat in sommige kringen nog wel eens moeilijk. De interpretatiegeschiedenis van Leafdedea lijkt – o ironie – die van de bijbel naar de kroon te steken. De tekst is subversief en dat zorgt voor felle reacties. En die felle reacties lokken weer felle tegenreacties uit. Onverdraagzaamheid voert daarbij de boventoon. De op zich waardevolle interpretatie van Josse de Haan in de editie van 1994 wordt door hem met zoveel bombast tegenover die van Fedde Schurer (uit 1964) gezet dat het iets van een heilige oorlog wegheeft. Voor hem is niet alleen slechts één tekst de ware tekst (en dat is die met vijf hoofdstukken), maar ook één interpretatie de ware interpretatie. Agnès Caers geeft de voorkeur aan de opbouw in vier hoofdstukken, en is geneigd daar ook consequenties voor de betekenis van de tekst aan te verbinden. Josse de Haan denkt dat haar interpretatie getuigt van een heel verkeerd soort mythisch Friese romantiek. Volgens mij vergist hij zich, en doet hij dat omdat hij geen enkele affiniteit heeft met de stijl waarin zij over Leafdedea/Amouramort/Liefdedood schrijft, net zo als zij – op haar beurt – geen enkele affiniteit heeft met de manier waarop Josse de Haan over Leafdedea schrijft. Maar misschien vergis ik me wel, en is er bij Agnès Caers inderdaad sprake van een vorm van romantiek. Ook dan is dat háár interpretatie, niet die van mij, en niemand is verplicht haar interpretatie te delen.

Ik zelf geef de voorkeur aan de versie met vijf hoofdstukken, maar de Nederlandse bewerking met vier hoofdstukken is voor mij niet radicaal anders: beide staan ze geen mythisch-romantische interpretatie toe.

Maar de kwestie is dat het er helemaal niet toe doet hoe Fedde Schurer, Josse de Haan, Agnès Caers of Alpita de Jong Leafdedea interpreteren. Een lezer wordt geacht de tekst zélf te lezen en te interpreteren. Het kan mooi zijn om over verschillende interpretaties te praten en het begrip ervan te stimuleren. Maar als verdachtmakingen de boventoon voeren heeft dat geen zin.

(eerder verschenen op de site van De Moanne, 22 oktober 2013)